The Manor Amsterdam
The Manor Amsterdam is niet altijd het boetiekhotel geweest zoals je dat nu kent. In 1891, op 18 maart om precies te zijn, opende het inmiddels monumentale pand voor het eerst haar deuren als Burgerziekenhuis. Het ziekenhuis aan de Linnaeusstraat was destijds het modernste ziekenhuis van het land. Een gloednieuw gebouw, voorzien van vooruitstrevende snufjes.
Wie een voet in het hotel zet, voelt het meteen. The Manor Amsterdam heeft heel wat verhalen te vertellen. Johan Cruyff is er geboren, Prins Bernhard kreeg er na zijn auto-ongeluk in 1937 een hele vleugel ter beschikking en er zijn duizenden mensen verpleegd. Het hotel maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van de Amsterdamse geschiedenis.
Terug in de tijd
Voordat het Burgerziekenhuis opstond was er nog niets voor de kleine burgerij. Zo gingen notabelen naar het Prinsengrachtziekenhuis en moesten arme mensen het doen met de twee stadsgasthuizen in de stad. Arts Anton Berns en zijn echtgenote Woltera van Rees namen samen met bankier A.C. Wertheim het heft in eigen hand, en richtten in 1878 de Vereniging Burgerziekenhuis Amsterdam op. Het doel? Een ziekenhuis optuigen voor de middenklasse. Niet veel later was er genoeg geld opgehaald om een Burgerziekenhuis aan de Keizersgracht te openen. Omdat het ziekenhuis met plek voor 45 patiënten algauw te klein voor alle animo bleek, moest er meer geld bij elkaar worden gesprokkeld voor een groter ziekenhuis. Welgestelde Amsterdammers werden om hulp gevraagd, en kunstenaars stelden gratis tweehonderd kunstwerken ter beschikking voor een verloting. Er was genoeg geld binnen en een Burgerziekenhuis aan de Linnaeusstraat kon worden gebouwd.
Foto credit: Stadsarchief Amsterdam
“Het Burgerziekenhuis was het allereerste ziekenhuis in Amsterdam voor de middenklasse”
Het was een periode in Europa dat ziekenhuizen zoals we die nu kennen langzamerhand in het straatbeeld begonnen te verschijnen. Duitsland en Frankrijk liepen voorop, maar dankzij ziekenhuizen zoals het Burgerziekenhuis volgde Nederland op de voet. Anton Berns, op dat moment inmiddels aan het roer als geneesheer-directeur, en architect A.L. van Gendt - ook de architect van het Concertgebouw – deden inspiratie op in Duitsland. Daar was de paviljoenbouw - gebouwen verspreid over een terrein- bij ziekenhuizen immens populair, omdat er op deze manier veel licht in de ziekenzalen naar binnen zou schijnen. Licht, maar ook ruimte en lucht werden namelijk ontzettend belangrijk gevonden voor het herstel. Hoewel het Burgerziekenhuis niet in paviljoens kon worden gebouwd, werd er om veel lichtinval te creëren op het binnenterrein een grote tuin aangelegd.
Foto credit: Stadsarchief Amsterdam
De ziekenzalen van het Burgerziekenhuis prijkten in het hoofdgebouw aan de Linnaeusstraat, het ziekengebouw aan de Domselaerstraat. In de zalen konden patiënten vanuit hun bed uitkijken op het groen. Er kwamen loggia’s en serres, waar het voor patiënten ook fijn toeven was. In het koepelgebouw, dat je vooral heel goed kunt zien als je kamer aan de tuinkant zit, vond je de operatiekamers.
“Zit je aan de tuinkant? Dan kun je nog steeds het torentje zien waar de operatiekamer vroeger zat”
In totaal heeft het Burgerziekenhuis aan de Linneausstraat 100 jaar bestaan. Nog geregeld komen er bij The Manor Amsterdam mensen langs om herinneringen op te halen. Ze zijn er geboren, of hebben er coschappen gelopen. Of zijn er zelfs getrouwd, aangezien het pand vanaf begin 1992 tot 2008 dienst deed als Stadsdeelkantoor. In 2011 werd het gebouw omgetoverd in een hotel. Daarvoor moest echter wel wat gebeuren. Zo werd de zolderverdieping een meter gelift, zijn de trappen volledig in oude staat teruggebracht en is het hotel volledig in teken van Amsterdam gaan staan. Anderhalf jaar later mocht het resultaat er dan ook zijn en werd er een majestueus boetiekhotel gepresenteerd, weer helemaal in stijl van 1890. Eén ding is echter helemaal onveranderd gebleven: het pand aan de Linnaeusstraat is nog altijd de plek waar alle Amsterdammers welkom zijn.
Bron: Paleis voor alle Burgers (2011), Wim de Wagt